CTE en dementie in de plasticindustrie

Styreen is een industrieel oplosmiddel dat wereldwijd wordt gebruikt, onder meer voor het maken van synthetisch rubber en allerlei kunststoffen. Van styreen is al lang bekend dat het inwerkt op het zenuwstelsel waar het onder meer de reactietijd, het kleurenzien en zelf de gehoordrempel kan beïnvloeden. Ook zijn geheugen en aandachtsproblemen beschreven bij styreen en ook stoornissen in de zenuwgeleiding. In hoeverre het ook de oorzaak kan zijn van Chronische Toxische Encefalopathie (CTE) en dementie is niet helemaal duidelijk. Deense onderzoekers, Iversen et al. (2021) hebben er recent nog eens naar gekeken in een groot cohort van werknemers in de glasvezel versterkte plasticindustrie.

Afbeelding van ElisaRiva op Pixabay

Wat is CTE?

Chronisch Toxische Encefalopathie is een diagnose die gesteld wordt op basis van klinische beeld, testresultaten en blootstelling aan oplosmiddelen en andere neurotoxische stoffen. Er moet sprake zijn van een consistent patron van symptomen die te maken hebben met stemming, geheugen en aandacht en langdurige blootstelling aan vooral oplosmiddelen. De symptomen ontstaan tijdens of direct aansluitend op blootstelling en nemen niet meer toe wanneer de blootstelling is gestaakt. In Nederland wordt de diagnose doorgaans gesteld na onderzoek door het Solvent Team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten in het AMC in Amsterdam.

Onderzoeksopzet

Het cohort bestaat uiteindelijk uit 72.465 werknemers van 456 Deense bedrijven in de glasvezel versterkte plastic productie tussen 1965 en 2007. Via het Nationale Patiënten Register (1977–2011) en het Psychiatrisch Centrale Research Register (1977–2011) werden diagnoses gevonden en gecodeerd volgens de International Classification of Diseases (ICD-8 and ICD-10). De studie richt zich met name op CTE en aspecifieke dementie, maar ook de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson werd in de analyse betrokken.

Op basis van 1122 styreen-metingen aan de persoon en de bedrijfskarakteristieken van 133 bedrijven over de periode 1970-2000, is een model gemaakt voor de intensiteit van de blootstelling aan styreen. Hierbij is ook gebruik gemaakt van een onderzoek naar de mogelijkheid van blootstelling aan styreen uit 2013 onder 11.264 werknemers van de sector. Hierbij is informatie beschikbaar over functie, geslacht, productie, productieproces, grootte van het bedrijf en kalenderjaar. Voor iedere deelnemers was de blootstelling het product van voorspelde blootstellingsintensiteit en voorspelde kans op blootstelling. Dit levert met de gewerkte jaren een cumulatieve styreen blootstellingsindex op uitgedrukt in mg/m3-jaren. In de analyse zijn ook andere blootstellingsmaten getest waaronder bijvoorbeeld aantal blootstellingsjaren.

Resultaten

In de analyse zijn uiteindelijk 1.496.594 persoonsjaren meegenomen. Er werden in dit cohort 228 gevallen van CTE en 565 gevallen van aspecifieke dementie vastgesteld. In het cohort werd een significant toegenomen risico op encefalopathie gevonden bij een hogere cumulatieve styreen blootstelling (Rate Ratio 1,90 met 95% BI 1,31 – 2,77). Ook wanneer CTE en aspecifieke dementie samen werden genomen was sprake van een niet significante trend wijzend op een verhoogd risico bij toenemende blootstelling (Rate Ratio 1,17 met 95% BI 0,96 – 1,42).

Wanneer werd gekeken naar de relatie tussen blootstelling in de tijd en de diagnose, blijkt een toenemend risico op CTE verbonden met relatief recente blootstelling: blootstelling tussen 1 en 14 jaar voor de diagnose. Voor aspecifieke dementie is er juist geen verband met recente blootstelling, maar wel met een cumulatieve blootstelling van 30 jaar of meer. Van de werknemers met de diagnose aspecifieke dementie kreeg 16% (91) later de diagnose Alzheimer en 4% (21) de diagnose Parkinson. In de groep met de diagnose CTE was dit voor beide aandoeningen minder dan 2%.

Conclusie

De onderzoekers gaan uitgebreid in op de uitkomsten en de relatie daarvan met eerder onderzoek. Ze benadrukken onder meer dat het feit dat voor de diagnose CTE een voorwaarde is dat sprake is van recente blootstelling de uitkomsten van dit onderzoek kan beïnvloeden. Ook benoemen ze dat het niet eenvoudig is op basis van het klinische beeld een onderscheid te maken tussen CTE en een vorm van beginnende dementie.

Ze concluderen dat ze een toenemend risico op encefalopathie, een afnemend risico op aspecifieke dementie en geen extra risico op de beide aandoeningen samen zien bij een toenemende cumulatieve styreen blootstelling in de afgelopen jaren. Dit lijkt grotendeels te worden beïnvloed door de diagnostische criteria met betrekking tot CTE en niet zozeer met een oorzakelijk verband. Het toegenomen risico voor een combinatie van CTE en aspecifieke dementie na een cumulatieve styreen-blootstelling van meer dan 30 jaar wordt minder beïnvloed door deze verstoring en duidt op een werkelijk verband tussen styreen en cognitieve problemen na langdurige blootstelling.

Bron:

Inge Brosbøl Iversen, Mette Skovgaard Mohr, Jesper Medom Vestergaard, Zara Ann Stokholm, Henrik Albert Kolstad, Associations of Occupational Styrene Exposure With Risk of Encephalopathy and Unspecified Dementia: A Long-Term Follow-up Study of Workers in the Reinforced Plastics IndustryAmerican Journal of Epidemiology, Volume 190, Issue 2, February 2021, Pages 288–294,